bescheidenheid
Ik heb vreselijk de pest aan mensen die denken alles te weten. En daar zijn er nogal wat van. Ik kan er niet mee omgaan, en wil dat eigenlijk ook niet.
Politiemensen hebben er een handje van. Mensen die deel uitmaken van het justitiële apparaat. Te vaak heb ik een politiemens danwel rechtsprekende, dingen horen zeggen die echt niet klopten. Wil ik aangifte doen, krijg ik bijvoorbeeld de favoriete zinsnede: “Dat is een private aangelegenheid, meneer. Daar zijn wij niet voor.” Dan gaat het bijvoorbeeld om fraude of bedrog. Die staan gewoon in het wetboek van strafrecht. Maar een politiemens laat zich daar weinig gelegen aan liggen. Op tv hebben we zelfs eens mogen zien dat een verkeerspolitieman iemand wilde bekeuren voor iets dat ter plekke niet strafbaar was. Het is schering en inslag.
Ook een mooie uitspraak was — toen ik belde om een ‘verdachte situatie’ te melden, waartoe in de media door de politie juist werd opgeroepen — “Wat wilt u dat wij daaraan doen?” Met andere woorden: daar hebben wij geen zin in. Wat wilt u dat wij daaraan doen??? Misschien moet je eens terug naar de politieschoolbanken en dan niet iemand voor de klas zetten die zelf politiemens is, maar een docent die weet wat je echt moet weten. Ik heb zelf in zo’n schoolbank gezeten en moeten aanhoren dat strafrechtjuristen niet begrepen hoe de strafwetten in de praktijk werkten. Dat zegt een politiedocent tegen zijn cadetten! En, erger nog: hij wordt daarvoor niet onmiddellijk van zijn functie ontheven. Zeer kwalijke zelfoverschatting; schadelijk ook, voor onze rechtsstaat. En dus krijg je dingen als politie die een plaatsvervangend ambassadeur tegen de grond werkt en in de boeien slaat, of een huisarts die mogelijk betrokken was bij terminale sedatie ’s avonds uit zijn huis sleurt en ondervraagt. Totaal geen benul van waar de eigen grenzen beginnen of de prudentie eindigt.
Maar in allerlei geledingen van de maatschappij kom je ze tegen.
Een bestuurder van een lokaal theater, bijvoorbeeld. Zo iemand die via vriendjes op een plek is gekomen waarin hij zich heel wat inbeeldt te zijn en zich daarnaar ook gedraagt. Gaat mij mijn vak vertellen, ook al is het heel duidelijk niet het zijne. Alst een vakgenoot mij wijst op een vergissing: prima. Dat iemand waarvan ik zou mogen hopen vakgenoot te kunnen zijn, mij uitlegt hoe zaken werken in zijn branche: heel erg graag. Maar een lullo bobo die denkt overal verstand van te hebben…. Dan mag er echt een teiltje bij. Die man heeft voor altijd zijn geloofwaardigheid verspeeld.
Peter van Straaten tekende er ooit een mooie cartoon over. Een directeur staat bij het bureau van zijn secretaresse — die er niet is — met de telefoon aan het oor en zegt: ”Mijn secretaresse is er momenteel niet, maar kunt u zich met mij behelpen?” Even los van het talent van Peter van Straten, vond ik dat een meesterlijke prent. “Kunt u zich met mij behelpen….” Hij is de directeur, maar toch weet hij dat hij niet alles weet, of laat in ieder geval ruimte voor die mogelijkheid.
Zo ben ik vaker bescheiden mensen tegen gekomen die helemaal niet bescheiden hadden hoeven zijn. Maar omdat ze het wel waren — zonder af te doen aan wat ze heel goed wisten te weten — keek ik onmiddellijk tegen ze op. Goh, als ik eens als hen kon zijn….
Een Nobelprijswinnaar die de tv-maker zijn kamertje laat zien en op diens verbaasde vraag of deze wetenschapper van formaat geen groter kantoor verdiende, zei: “Ik heb geen grotere kamer nodig.” Dat klinkt misschien simpel, maar als je op een ministerie hebt gewerkt waar het aantal ramen van je kamer aangeeft hoe belangrijk je geacht wordt te zijn, dan is dit als het aanschouwen van de verlosser na jaren ondergedompeld te zijn in Oh Oh Cherso.
Bescheidenheid en terughoudendheid zijn onpeilbaar ondergewaardeerde deugden die in alle geledingen van de maatschappij met de paplepel ingegoten zouden mogen worden, wat mij betreft. Maar de grote bek regeert. Dus hoezo zijn wij een democratie?