Forrest Gump
Net naar Forrest Gump zitten kijken. Los van dat ik dat een prachtfilm vind, word ik er melancholiek van. Ik zei dat tegen mijn vrouw. “Oh nee, ik krijg er juist energie van,” zei ze. Volgens haar is de boodschap dat zelf met zoveel tegenslag je leven toch nog iets moois kan worden. En dat het voor een groot deel van toeval aan elkaar hangt.
Dat is geen troost.
Waarom ik er melancholiek van word, is omdat het over een geestelijk gehandicapte jongen gaat die eigenlijk zo’n beetje alles in het leven doet en bereikt wat hij wil. Daar word ik niet blij van. Want zet het af tegen mijn leven, tot zover. Ik ben niet intellectueel gehandicapt. Ik scoor boven het gemiddelde, en zou daarmee dus prima uit de voeten moeten kunnen. Een testpsycholoog heeft me eens vragend aangekeken omdat hij niet begreep waarom iemand met mijn IQ zoveel moeite had met de studie.
Ik kom niet uit een achterstandsgezin. Niet uit een familie waar (door)leren of presteren niet werd gewaardeerd of gestimuleerd. Niet uit een milieu waar ik moest vechten voor mijn bestaan. Ik heb zoveel kansen gehad dat het idioot is dat ik daar zo weinig mee gedaan heb. En nu zit ik in een situatie waarin ik moet accepteren dat het niet alleen niks voorstelde, mijn leven tot nu toe, maar dat het ook niet beter gaat worden. Dus om dan een verhaal verteld te krijgen van iemand die veel minder kansen kreeg en er veel meer voor moest doen, zover is gekomen ondanks zijn handicap, dat stemt me niet vrolijk of energiek.
Ik ben erg ontvankelijk voor de sfeer van een film. Een feel-good-movie doet het bij mij meestal goed. Voor mij is de ‘boodschap’ van Forrest Gump echter niet zuiver feel-good. Het doet mij me flink minderwaardig voelen ten opzichte van Forrest Gump. En dat is geen prettig gevoel, hoe fictief de figuur van Forrest Gump ook is. Het scenario is prachtig, Tom Hanks speelt het fantastisch, de digitale effecten zijn heel goed en de muziek dragend, dus word ik meegezogen het verhaal in. En daar word ik dan somber van.
Twintig jaar geleden was ik nog bezig met het opbouwen van een eigen filmotheek op VHS-banden. Allemaal films die ik de moeite waard vond om nog eens te zien. Uiteindelijk herbekeek ik daar maar een deel van. Sommige goede, soms zelfs klassieke films maakten bij mij een gevoel los dat ik liever niet nog eens had. Als ik meer dan gewoonlijk depressief was, kon ik mijn toevlucht nemen tot een feel-good-movie uit voorraad. Favorieten waren Brewster’s Millions en Little Lord Fauntleroy. Die kregen een kans van miljoenenformaat in de schoot geworpen. Een kans die zelfs voor mij uitvoerbaar leek. Op adellijke familie kon ik niet hopen, maar door met een loterij mee te spelen, kon ik op z’n minst in theorie de mogelijkheid open houden plotseling steenrijk te zijn en daarmee allerlei zorgen van me af te kunnen zetten.
Het is gebleven bij aanmodderen. Met studie, met werk, met uitkeringen. Nog steeds worstel ik me door de dagen. En het uitzicht is niet veel rooskleuriger.
Als ik ’s avonds in bed stap, doe ik dat omdat ik te moe ben om nog wakker te blijven. Toch ga ik niet graag naar bed aan het einde van de dag. Want dan is er weer een dag ten einde. Weer een dag waarin ik mijn potentieel, voor zover aanwezig, niet heb vervuld. En als dat wel zo is, dan is dat zo mogelijk nog bedroevender.
Het scenario van mijn leven leest niet als een film. Het kent geen happy end, geen overwinning en geen interessante ontwikkeling. Het is een aaneenschakeling van vergissingen, afgewisseld met kleine momenten van tevredenheid. Het is geen feel-good leven. En wil niet iedereen dat toch op z’n minst een beetje bereiken?