geneugten
Je herkent het vast wel. Je hebt zin in iets slechts, en dan komt een moment dat je aan de verleiding toegeeft. Ik heb dat met patatjes-mèt. Meerdere keren per jaar denk ik dat ik daar nou echt zin in heb. Dan loop ik bijvoorbeeld langs een patattent. Dan moet ik mijzelf vermanend toespreken: niet doen! Ik vind dat ik best zo af en toe eens een patatje mag. Maar veel te vaak valt het vies tegen. Dan is dat patatje helemaal niet zo lekker. Helemaal niet zoals ik het me herinner. Niet van een smaak waar ik echt van kan genieten. Daar baal ik dan vreselijk van. Want wat doe je in zo’n geval? Gooi je het patatje weg? Ik ben opgevoed met de norm dat je geen voedsel weggooit, tenzij het bedorven is. Ook al is het patatje niet echt lekker, ik moet het dus toch opeten van mezelf. Al die calorieën, al dat vet, en dan zonder navenant plezier. Dat weerhoudt me meer dan eens – gelukkig – om aan de verleiding toe te geven.
Je zou denken: eet vaak genoeg een niet-lekker patatje, en je leert het wel af. Maar vooral als ik niet lekker in mijn vel zit (en wanneer zit ik dat nou wèl?) komt het nostalgisch verlangen naar dat patatje boven. Want het is niet alleen de smaak. Het is de associatie met vroeger. Toen ik bij mijn oma logeerde. Oma wist wat (klein)kinderen willen. IJsjes patat; spelen met autootjes. En dat kregen we dan ook bij logeerpartijtjes. Dan gingen we naar de Gulperberg. Bovenop stond blijkbaar een friettent. En daar kregen we dan, eenmaal per logeerpartij, een patatje met. En dat smaaaaakte…..!!
Ik loop door het dorp en voel me een beetje wee. Het loopt tegen mijn gebruikelijke etenstijd (zie je hoe ik een excuus zit te maken?) terwijl het nog even zal duren eer ik echt aan het avondeten zit. Door omstandigheden. Wat zal ik nou eens nemen? Een candy-reep zoals Mars of Snickers? Nee. Een kaasbroodje (ik loop net langs een warme bakker) dan? Nee, dat is het ook niet. Dan valt mijn oog op een snackbar. Gedreven door een Turk worden vooral de daar bekende vette happen aangeprezen. Ik loop naar binnen en check de ‘menukaart’ aan de wand. Helemaal als laatste zie ik patat genoemd. Hè ja, daar heb ik nou zin in, denk ik meteen, en bestel. Als ik buiten ga zitten wachten tot het klaar is, heb ik al spijt. Dit is geen frietspeciaalzaak maar een snackbar voor broodjes döner en dat soort dingen. Hoe kom ik op het idee dan hier een patatje te bestellen? Zal ik weglopen? Dat staat gelijk aan eten weggooien, want ik heb al betaald en het wordt al bereid. Dat duurt bovendien een hele tijd. Naarmate de minuten verstrijken, ga ik me schuldiger voelen. Ik had iets luchtigers moeten nemen; straks heb ik geen trek meer in warm eten…..
De verkoopster van de modezaak tegenover de snackbar, die al drie keer buiten is komen kijken, sluit de zaak af en gaat naar huis. Het stel dat in de snackbar aan het eten was, is daarmee klaar en is een hele causerie begonnen. Toeleveranciers rijden hun vrachtwagens de straat uit: het is tijd om naar huis te gaan. Een moeder die de handen vol had aan haar vermoeide dochtertje, is ook al succesvol vertrokken. En ik zit daar maar. Tot de Turk dan eindelijk met het bordje komt waarop mijn patatje ligt. Zo herinner ik me dat niet. Ik zie nog zo’n wit plastic bakje voor me met een apart vakje voor de frietsaus. Hier zit de saus in een doorzichtig plastic bakje dat netjes aan de rand van het bord bivakkeert. Veel te netjes. Hoe kan ik nou terugzweven naar mijn jeugd, bij zo’n patatje?
Ik pak er snel een en haal die door de saus. Zodra het mijn papillen bereikt, begint de wereld om mij heen te verdwijnen. YESsss. DIT is het werkelijk, het patatje zoals ik me dat van vroeger herinner, Met volle, romige frietsaus die smaakt als mayonaise. Knapperig gebakken, maar toch licht van kleur. Precies goed gezouten. Ik eet vlug door. Stel dat de smaak verdwijnt met de temperatuur. Dat is vaak zo. Dus dooreten! En het gaat niet over, deze sensatie. In gedachten dwaal ik terug naar de Gulperberg, naar oma, naar de kleine geneugten van een kleine jongen. Zolang als mijn patatje duurt, ben ik gelukkig. Halleluja! Of hoe zeg je dat in het Turks.
Ik had er eigenlijk niet meer op durven hopen ooit nog het patatje uit mijn jeugd te hervinden. En dat terwijl ik me meen te herinneren in mijn studententijd toch ook zoiets te hebben gevonden. Dat is ook al lang geleden. Te lang.
In hoeverre deze culinaire sensatie werd aangezwengeld door de bakpraktijken van een lokale snackbar, danwel door mijn zucht naar klein genot, ik weet het niet. Ik durf niet terug naar die snackbar te gaan, bang dat het een tweede keer zal tegenvallen en daarmee ook deze eerste keer omlaag zal halen. Maar vandaag heb ik dan toch nog eens echt kunnen genieten van iets slechts: een patatje met; uit grootmoeders tijd.
Soms is het leven goed.